Thuis is waar de zon schijnt
Thuis is waar de zon schijnt
Ter ere van Anil Ramdas
Sepehr H. Joussefi
Op de achtergrond van mijn dromerige terugblikken, hoor ik een droevig levenslied over scheiding. En in de nachtelijke wandeling door mijn herinneringen, word ik belaagd door heimwee en weemoed. Een intens verlangen roept me terug naar vertrouwde aarde, naar de oude moerbeiboom in onze achtertuin. Iedere keer als een gevechtsvliegtuig mijn geboorteplaats bombardeerde, vielen een paar moerbeien op de grond. De zoete smaak daarvan en de bittere nasmaak van oorlog draag ik met me mee. Dat bitterzoete verleden blijft aan mijn heden knagen. Spijt hebben van vroeger is zinloos. Daarom probeerde ik het verleden los te laten, maar dat kwaadaardige monster bleef me achtervolgen, als een schaduw die met je meeloopt. Een kat-en-muis spel waarbij ik altijd de muis was. In die gefrustreerde radeloosheid zag ik hoe de tempel van mijn Jeruzalem werd verwoest. Leven in ballingschap bleef als de enige overlevingsoptie. Maar als het overleven je enige doel is, sterf je onderweg. Migratie verloopt nooit zonder verlies. Wie vlucht komt niet meer terug. Vluchten is geen rondreis die je telkens weer naar huis leidt. Onderweg naar nergensland plantte ik mijn losgerukte levensboom aan de kust van de Noordzee. Daar begroef ik mijn herinneringen en verlangens levend in het tranendal van de lage landen waar de waaiende duinrieten als zweep de aarde bestraffen. Zo trad ik ontheemd en eenzaam toe tot een klooster zonder hoop.
Een Kathaar in Katholiek gebedshuis
De morele deugden die ik thuis onder de schaduw van de moerbeiboom leerde, stonden me hier dwars in de weg. Niemand leek geïnteresseerd in mijn reisbagage vol Perzische gedichten, geheimen van eeuwige vuurtempels en onverwerkt oorlogsleed. Alleen mijn afwijkende afkomst wekte enige nieuwsgierigheid op. Ik voelde me als een Kathaar in het gebedshuis van inquisiteurs. Waar kom je vandaan? Waar ben je geboren? Wat geloof je? Hadden jullie daar ook een wasmachine? Ze probeerden me te reduceren tot een lichtgetinte vreemdeling en vooral tot een gelukzoeker. Dat gaf me een wrang gevoel want de holocaust en dodenherdenking raakten mij dieper dan de trouwe bezoekers van de stamkroeg om de hoek. Wáár ik me bevond, ging ik eerst de sporen van de wereldoorlogen na, bezocht de graven van oorlogsslachtoffers en bewonderde het verzet. Wie was dan een gelukzoeker? Zonder enige verwachting heb ik slechts de weg naar hoop gevolgd. Waarom durfden mensen me op grond van een paar uiterlijke kenmerken moeiteloos te beoordelen? In een land waar het zelfbeschikkingsrecht en individuele vrijheden hoog in het vaandel stonden, werd ik dwangmatig in een collectief hokje gedrukt.
Rumi's olifant
Langzamerhand begon ik op de olifant in Rumi's verhalen te lijken. In de Middeleeuwen plaatsten ze een olifant in een aardedonkere kamer. In die duisternis lieten ze een paar mensen tastend onderzoeken wat ze in die ruimte tegenkwamen. Iemand die zijn slurf pakte, had het over een slang. Een ander die zijn poot aanraakte, dacht dat het een pilaar was. Degene die over zijn oor aaide, was ervan overtuigd dat hij een grote waaier voelde. De wijsheid was dat iedereen deels gelijk had, maar niemand had zicht op de olifant in zijn geheel. Iedereen was gauw tevreden met zijn bevindingen en zeker van zijn gelijk. Niemand bleek bereidwillig om een verdiepend onderzoek te doen. Met dezelfde logica werd mijn identiteit erg selectief uitgekozen en versnipperd geïnterpreteerd. Niemand leek in staat om het licht aan te zetten en mijn beeld in zijn geheel te schetsen. Daarom was ik voor de buitenwereld iemand anders dan ik me voelde of wilde zijn.
Wijze buurvrouw
Een onverwachte ontmoeting liet mijn wereld van veronderstellingen en vermoedens instorten. Mijn hoogbejaarde buurvrouw die de oorlog en de hongerwinter mee had
gemaakt, kon mij haarfijn begrijpen. In de duisternis van mijn aannames en vooroordelen, ontdekte ik opeens dat ik slechts een klein deel van de polder-olifant had ontdekt. De enige uitdaging was om me met mijn gebroken Nederlands verstaanbaar te maken voor een slechthorende vrouw. Een gezamenlijk communicatieprobleem en een gedeeld oorlogsverleden bracht ons dichter bij elkaar. Ons gesprek liep soms vast, maar ze liet me merken dat ze de stem van mijn stilte kon horen. Haar gezondheid was te broos om haar vaak te spreken, maar in het trappenhuis vertelde ze me veel wijsheden en geheimen. Zij nodigde me uit om mijn lot lief te hebben. Ze zei: 'Thuisblijvers hebben een lege rugzak.' Meestal sprak ze met haar ogen dicht. Ze geloofde dat je meer ziet als je niet kijkt. Hoestend maar met een glimlach zei ze: 'Als je toch wil kijken, moet je als een kikker uitpuilende ogen hebben met een breed gezichtsveld, zodat je mensen veelzijdig met al hun kleuren en geuren kunt zien'. Volgens haar moest ik herboren worden, de plek van mijn kluizenaarschap verlaten en me onder de mensen mengen. Ik mocht geen prikkeldraad over mijn denkhorizon trekken.
Mijn belemmerende gedachten, simpele luiheid of onverschilligheid lieten me de veelzijdigheid van de pluriforme samenleving niet zien. Ik was in een rouwfase waarin ik aan een soort dodenstoet deelnam, rouwend om mijn thuis- en identiteitsverlies. Ik was in de veronderstelling dat mijn thuis en zelfbeeld iets statisch waren. Het was wat het was, maar Plato leerde me dat niets is, alles wordt. Daarom begon ik mijn hersencellen opnieuw in te richten en mezelf te herdefiniëren.
De barman van de kroeg
Ontvankelijk voor het onbekende, probeerde ik me met mijn nieuwe thuis te verzoenen, maar vrede ontstaat door geven en nemen. Een eenzijdige toenadering is een eenzame handreiking. En je kunt je dorst niet lessen als ze de luiken van het wijnhuis voor je dichtslaan.
Toen ik slechts één jaar in Nederland woonde, kreeg ik een bericht dat Arash, een van mijn schoolvrienden, van wie verondersteld werd dat hij tijdens de oorlog gesneuveld was, nog leefde. Hij had een paar jaar gevangen gezeten in een oorlogskamp en door een gevangenenruil was hij teruggekeerd naar huis. Door die verrassende wedergeboorte was ik diep ontroerd. Ik wilde zo graag zijn stem horen. Ik wilde zeggen dat hij slechts verdwenen was maar nooit vergeten. Omdat het avond was en ik geen muntjes had voor de telefooncel, rende ik hijgend naar de kroeg om de hoek voor wat kleingeld. De barman vroeg me half dronken waar ik vandaan kwam. Naïef als ik was zei ik dat ik een straat verderop woonde. Met gefronselde wenkbrauwen zei hij: 'Sukkel, ik bedoel uit welk land.' Ik dacht dat doet er niet toe maar vooruit, 'uit Iran', antwoordde ik. Terwijl hij Khomeini uitschold, wees hij mij de deur. Ik was in Nederland, omdat ik me juist verzette tegen de heersende geestelijken in Iran, maar voor hem was ik de speciale gezant van Khomeini's regime. Sinds die nare ervaring ben ik bang voor claustrofobische denkbeelden van kuddegeestdenkers die een te simplistische kijk hebben op complexe maatschappelijke fenomenen.
Stond erbij en keek ernaar
Dat incident met de barman gaf me een tijdje het gevoel dat ik er niet bijhoorde. Het leek alsof ik afgewezen werd vanwege iets waarop ik geen invloed had. Ik voelde me even verlamd en afgestoten. In een benauwde stilte was een eenzaam glas vol bittere wijn van herinneringen mijn enige troost en toevlucht. Ik weet nog dat ik op een koude winterdag doelloos maar gedachtenvol ronddwaalde in de buurt. Opeens zag ik een jongentje door het ijs zakken. Ik kon hem niet helpen, omdat ik in mijn veronderstelling een ongewenste vreemdeling was, een waarnemer en geen deelnemer. Ik stond erbij en keek ernaar. Voor mij was dat een filmscene waarin je iemand in nood ziet, op het puntje van je stoel zit en hoopt dat de regisseur een reddend personage naar voren schuift. Maar toen zag ik dat hij lange laarzen droeg en in het bevroren vijvertje een gat had gemaakt om hongerige vissen te voeren. Hij vroeg me of ik hem het zakje voer in zijn rugzak wlde geven. Ik keek rond om me heen. Er was niemand anders. Opeens leek ik te bestaan. Even later voerden we samen de gekleurde vissen. De zon begon weer te schijnen en mijn schaduw op het ijs bewees dat ik bestond, dat ik erbij hoorde.
Hinken op twee gedachten
Door de aanhoudende migratiestress, ontdekkingsprikkels en nostalgische hang naar thuis, wilde ik af en toe obsessief terugvallen op mijn vertrouwde leefwereld, terug naar mijn Perzische roots. Ik ging naar de universiteit, niet om watermanagement te studeren, maar de Perzische Taal en Cultuur. In die periode zag ik mezelf en mijn achtergrond als een mummie die onder mijn mes herontdekt moest worden. In het land van vrijheden waar je aan je toekomst kon werken, zocht ik toenadering tot mijn geboorteaarde die ironisch genoeg de last van mijn leven niet wilde dragen. In het licht van de vrijheid, zocht ik naar mijn verloren ik. Ik leek op die dwaze man die onder het lantarenlicht naar zijn verloren sleutel zocht. Niet omdat hij zijn sleutel daar kwijt was geraakt, maar omdat het op de plek waar zijn sleutel zoek was geraakt donker was. In die schizofrene toestand kreeg ik uiteindelijk angst voor mijn ware beeld. Ik durfde niet in de spiegel te kijken. Ik voelde me een ezel. Jaren terug toen ik wandelend op de rug van het Zagros-gebergte Perzische nomaden tegenkwam, vertelden ze me dat hun ezels de rivieren niet over durven te steken omdat ze bang zijn voor de weerspiegeling van hun beeld in het water. Daarom maken ze het water modderig zodat ze de confrontatie met hun zelfbeeld niet hoeven aan te gaan.
Om de rivier naar het Nederlandse burgerschap te kunnen overbruggen, morrelde ik aan mijn zelfbeeld. Ik veranderede mijn naam, die ik van mijn opa had geërfd. Mijn haren liet ik tot mijn schouders groeien. Van de religie van mijn ouders nam ik afstand. Alle boeken en voorwerpen die me aan mijn thuisland lieten denken, verstopte ik in een verborgen kist op zolder. En mijn herinneringen sloot ik op in de isoleercellen van mijn hersenen. Ik wilde iemand anders zijn. Mezelf blijven en achterom kijken, maakte me ongelukkig. Ik wilde een nieuw thuis bouwen boven op het kerkhof van het verleden. Mijn nieuwe identiteit hoefde niet waar te zijn. Ik ben een mengsel van mijn eigen verzinsel en een aantal toevalligheden. Ik wilde een Neder-Pers zijn terwijl ik twee decennia aan de borsten van Perzische bergen gevoed was. Hoewel ik iedere nacht met gedichten van Hafez en Rumi in slaap viel en met het geluid van kogels en bommen wakker werd, wilde ik een nuchtere polderbewoner worden. Terwijl mijn beeld uit stenenrotsen geslepen was, wilde ik uit de zachte polderklei herrijzen. Dat klinkt wellicht onverenigbaar, maar waarom niet? Kijk naar al die Nederlanders die in dit platte land 'van den Berg' heten. Innerlijk zo tegenstrijdig als een waterval in de polder van traag stromende rivieren.
Liefdeshuis en geboortehuis
Daar, aan de voet van de legendarische berg Damavand ben ik geboren, maar hier onder de schaduw van de Utrechtse Dom ben ik verliefd en vader geworden. Mij kun je niet meer splitsen. Hier is mijn liefdeshuis en daar mijn geboortehuis. Daarom schreef Ramdas: "Vraag ze [migranten] niet een keus te maken, zich aan te passen, hun uitzonderlijkheid op te geven, vraag ze niet om loyaliteit en trouw aan een enkele gemeenschap. Overal waar een migrant gaat neemt hij iets mee en laat hij altijd iets achter." Overal waar zij aankomen, kunnen ze de schoonheid van thuis zien dansen. In hun levensvisie staat niets vast. Een identiteit die precies bij je past, remt je ontwikkeling. Laat ze het verschil maken en waarde scheppen. Ze zijn hoogmoedige Neder-burgers. Noem ze geen allochtoon, geen verplaatste stenen. Ze zijn wandelaars op zoek naar het onbekende. Daag ze uit. Hun klei is kneedbaar. Thuis is niet meer hun bestemming. Hafez, de beroemde Perzische dichter wist het beter: Ik ben de bewonderaar van degene die onder deze blauwe hemel vrij is van alles wat je aan je wil hechten. Daarom zegt Rumi dat zijn thuisland nooit een naam heeft gehad. Namen zijn etiketten die gecompliceerde schoonheden tot simpele dwaasheden transformeren, dodelijk voor verbeelding en verscheidenheid.
Allochtone vader en zijn polderkind
Een paar jaar geleden toen mijn zoon acht jaar was, vertelde hij mij giechelend dat ik een allochtoon was. Dat zei hij op een manier alsof ik een kaboutertje was. Volledig in de war vroeg ik hem, 'wat ben jij dan?' 'Ik ben een Nederlander', antwoordde hij triomfantelijk. Vervolgens zei hij dat ik ook Nederlander moest worden. Ik zei 'je kunt niet worden wat je al bent'. 'Papa! je bent altijd zo'........ Hij wilde zijn zin niet meer afmaken. Gelijk had hij. We waren aangekomen bij zijn bestemming, de ijssalon van de Siciliaanse 'allochtoon'.
Twee jaar later was ik uitgenodigd voor een bevrijdingsfestival om voor duizenden mensen een toespraak te houden. Mijn zoon mocht met me het podium op om na mijn toespraak confetti de lucht in te gooien. Na die speech gaf hij mij te kennen dat ik iets goed had gemaakt. Toen heb ik van mijn eigen zoon geleerd dat ik met mijn migratieachtergrond dubbel zo hard moest presteren zodat hij mij als een volwaardige burger kon aanvaarden. Ik moest ter compensatie van mijn afwijkende achtergrond iets groots doen. Discriminatie gebeurt vaak onbewust en onbedoeld. Ik kan het mijn zoon moeilijk kwalijk nemen. Als een geluksvogel heb ik de inburgeringstoets die hij afnam gehaald, maar is deze kans voor iedereen weggelegd? Is die toets überhaupt eerlijk of nodig? En wat als je je steeds opnieuw moet bewijzen?
Een vriend aan de buitenring
Wie niet werkt, zal niet eten. Eeuwenlang was dat de mantra van hardwerkende calvinisten. Later werd de baanzekerheid iets voor het bevoorrechte deel van de samenleving. Achtergestelden mochten mee eten zolang ze niet in opstand kwamen. In onze tijd hebben we gelukkig een sociaal vangnet voor de elementaire levensbehoeften, maar werk is in onze meritocratische samenleving gepromoveerd tot een essentiële pijler van onze identiteit. Je bent wat je doet. Als je niet meedoet, tel je niet mee. Dan leef je zinloos, richtingloos en zelfs doelloos. Maar wat als je ongewild werkloos bent? Als werkloze migrant voel je de klap harder. De schaamte en vervreemding slaan toe. Je hebt wel wat te eten maar slikken doet pijn. Je toekomstperspectief bestaat uit minderwaardigheidsgevoel, een nederig bestaan en een thuis zonder uitzicht. Samenleven zonder de arbeidsmarkt samen te delen, is een illusie. Zonder werk glijd je af naar de marge van de samenleving. Door een gedeukt zelfvertrouwen en meewarige blikken voel je je een loser. Werkloosheid heeft iets van machteloosheid. Je verliest de moed. Zonder enige status of ontplooiingskans krijg je de indruk dat je gefaald hebt. Dat je van de maatschappelijke ladder bent gevallen.
Toen ik in Iran was, werd ik bevriend met een Afghaanse jongen die samen met zijn vader naar Iran was gevlucht. Ik leerde hem kennen toen zij bij onze buren de kozijnen gingen schilderen. Zij werkten hard om wat centjes te kunnen sturen naar zijn opa, moeder en zusjes in Herat. Ze waren dagarbeiders met een mensonwaardig inkomen en zonder enige toekomst. Ze waren veroordeeld tot hard werk als straf voor hun zonde: hun overlevingsdrang. Het was in hun ogen te zien dat zij jaloers waren op mijn leven. Zo zie je dat alles in het leven relatief is. Terwijl hij het raam schuurde, vertelde zijn vader dat zij twee paarden zijn, aan de buitenring van een kudde paarden. In het wild is het gebruikelijk dat zwakke en zieke paarden aan de buitenring van de kudde staan. Hij keek me licht verwijtend aan en vroeg weet je waarom? Neeschuddend zei ik 'Geen idee'. Met een zwaarmoedige stem zei hij: 'Dat doen ze ter bescherming van de paarden die gezonder en vitaler zijn. Als de kudde door wilde dieren aangevallen wordt, zijn ze de makkelijke prooi zodat de andere paarden meer kans hebben om te overleven. Als het minder goed gaat met de economie zijn wij de eerste slachtoffers, de eerste werklozen. Wij bevinden ons in een bufferzone, aan de buitenring van de mensenkudde waar je de klappen moet opvangen. Dan worden we het land dat we zwetend opgebouwd hebben uitgezet als een kakkerlak. Hier hebben we ons nooit thuis gevoeld. We zijn zwervende nomaden, achtervolgd door de honger.
Binden boeit ons niet meer
De zwaartekracht is de schepper van het thuisgevoel. Die natuurkracht is een hechtingsmiddel dat je dwangmatig wil vastnagelen aan je geboortegrond. Dat laat je diep in de aarde wortelen, onbeweeglijk als een rots. Die aantrekkingskracht is een moederlijke drang die je vanuit eigen behoefte aan zichzelf wil vastbinden. Uit scheidingsangst durft ze je niet los te laten. In de baarmoeder heb je door het vruchtwater geen last van de zwaartekracht. Als je je ook na je geboorte gewichtloos zou voelen, als je daadwerkelijk zwevend in het heelal zou kunnen bewegen zijn het thuisgevoel en heimwee opeens ridicule sentimenten. Als je dat bereikt, ben je verheven boven de aarde. Maar die jaloerse moederaarde streeft naar een hechte liefdesrelatie. Daarom heeft ze ons eenkennig opgevoed en door borstvoeding van zichzelf afhankelijk gemaakt. Ja, de aarde en haar onverdraaglijke zwaartekracht zijn een creatie van Ahriman, de kwade geest, die ook de zware ankers en kettingen schiep. Hij is de moordenaar die de schepen van hoop laat zinken. Kijk naar die vluchtelingen die weerloos op de zeebodem liggen, wachtend op Mozes die de zeeën in tweeën kan splitsen. Machtig is zijn herderstaf die de kwaadaardige Ahriman kan ontkrachten. Maar wachten is zinloos. Mozes is dood. De zon is onze redding. Je moet leren met de kracht van zonnestralen te overleven. Met een zonnepaneel op je rug kun je zwevend in de kosmos een eigen autonoom leven leiden. De zon is een hybride moeder die je loslaat terwijl ze jou haar energie niet ontneemt. Het zonlicht geeft je de ruimte, de vrijheid om te bewegen. En heimwee krijg je alleen als je voor de schaduw kiest. Waar de zon schijnt daar is je thuis.