Iran en VAE bakkeleien opnieuw om eilanden Straat van Hormuz Sepehr Joussefi |
De Iraanse soevereiniteit over de drie kleine eilanden in de straat van Hormoz, die toegang bieden tot de olierijke Perzische Golf is recentelijk opnieuw ter discussie gesteld door de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) die zich eveneens als legitieme eigenaar beschouwen van de economisch en strategisch belangrijke eilanden: Kleine Tonb, Grote Tonb en Abu Musa. De officiële verklaring van de Arabische top van eind maart jl. in Beiroet, die zoals verwacht de partij van de VAE in dit conflict koos, zou de kwetsbare situatie in en rond de Perzische Golf voor de derde keer sinds 1980 ernstig kunnen destabiliseren. Eilandenconflict in een historische context Eeuwenlang is de Perzische Golf met haar diverse eilanden een belangrijk commercieel centrum van onder meer zijde, parels en specerijen geweest. Van oudsher maakt deze regio deel uit van het Iraanse grondgebied. Nadat het Perzische rijk, gedurende een lange periode van Mongoolse invasies, ernstig was verzwakt, penetreerden de Europese zeemogendheden omstreeks 1500 in de Perzische territoriale wateren en werd een aanvang gemaakt met de bezetting van diverse eilanden. In dezelfde periode was het de Safawidische dynastie die in Perzië haar macht consolideerde. Met argusogen aanschouwden zij de Portugese bezetting, maar slaagden er met behulp van de Britse marine in de Portugezen te verjagen. Voor het feit dat de Britten hen te hulp waren geschoten, moesten zij echter wel een hoge prijs betalen. De Engelsen bleven het gebied sindsdien met hun sterke marine grotendeels domineren. Naast het bovengenoemde winstgevende commerciële aspect, bleek in de loop van de twintigste eeuw dat dit gebied ongeveer 65 procent van de mondiale oliereservoirs herbergt. Bovendien wordt één vijfde van deze olierijkdom langs deze drie eilanden en via de straat van Hormoz getransporteerd, hetgeen zowel vanuit financieel als strategisch oogpunt van belang is. Het militair-strategische belang voor de Engelsen was gericht op de bescherming van Brits India en tegen een mogelijke Russische penetratie. Het is dan ook niet vreemd dat het Britse koninkrijk deze eilanden in 1903 annexeerde, ten gunste van de sheikhdommen Ra’s al-Khaymah en Sharjah, die reeds deel uitmaakten van het Britse protectoraat. Britse adviseurs benadrukten dat het bezit van deze eilanden ten tijde van oorlogen een overwinning zou garanderen. Voor de Engelsen maar ook voor andere westerse mogendheden was het essentieel om Tsaristisch Rusland en later de Sovjet Unie op afstand van de warme wateren van de Perzische Golf te houden; vooral tijdens de Koude Oorlog. Bekend is dat deze droom onder de Russen ontstond bij Peter de Grote en hedendaags levend wordt gehouden door Vladimir Zhirinovsky. Iraanse reactie op Britse bezetting De Engelse verovering van de eilanden in 1903 werd door het Iraanse regime met groot ongenoegen waargenomen. De protesten van de staat beperkten zich tot waarschuwingen en uitten zich in enkele schermutselingen, waarvan de Britten echter niet onder de indruk waren. In Iran vond op dat moment de Constitutionele Revolutie plaats, waardoor de meeste aandacht tot het begin van de jaren twintig was gericht op interne machtsconflicten, die leidden tot de desintegratie van het centrale machtssysteem. In de Iraanse politieke houding ten aanzien van de Britse eilandenpolitiek kwam aanzienlijke verandering toen in 1921 Reza Shah, mede dankzij Britse steun, aan de macht kwam. De Britten hadden belang bij een sterke Iraanse staat, opdat deze als bufferzone zou kunnen fungeren tegen de Russische expansiepolitiek. Reza Shah slaagde erin de macht te consolideren en een sterke moderne natie-staat op te bouwen. Wel beschouwde hij de Engelsen en Russen als een bedreiging aangezien beide mogendheden het land in 1907 hadden opgedeeld in invloedszones en het bij lange na niet uitgesloten was dat zij nieuwe machtsuitbreiding ambieerden. Mede om deze reden zette Reza Shah tijdens de Tweede Wereldoorlog in op de steun aan Nazi-Duitsland, in de hoop dat deze nieuwe wereldmogendheid als tegenpool van de Sovjet Unie en Engeland de onafhankelijkheid van Iran zou waarborgen. Zo is het aannemelijk dat hij ook meende in staat te zijn de Britten onder druk te kunnen zetten om de eilanden aan Iran over te dragen. Meerdere malen heeft hij in dreigende bewoordingen de bezetting veroordeeld en de eilanden terug geëist. Het feit dat Reza Shah ervan overtuigd was dat de eilanden een onomstotelijk deel van Iran uitmaakten, blijkt onder meer uit een wetsvoorstel dat in 1939 aan het parlement ter goedkeuring en ratificatie is voorgelegd inzake een contract getekend tussen het Iraanse Ministerie van Industrie en Mijnen met het Nederlandse bedrijf Algemene Exploratie Maatschappij, betreffende de exploratie en exploitatie van mineralen in onder andere Abu Musa en de Tonbs-eilanden. De gedachte van Reza Shah dat Duitsland in deze strijd een wezenlijke bijdrage zou kunnen leveren, bleek echter een misrekening te zijn. In 1941 werd hij zelfs door de Geallieerden afgezet en uit het land verbannen. Britse terugtrekking en Iraanse militaire actie De jonge en onervaren Mohammad Reza Shah, die door de Geallieerden als opvolger van zijn vader, op de troon werd gezet, bleek de eerste jaren niet in staat een militaire actie tegen de Britten uit te voeren. Maar in de jaren zestig en zeventig begon hij de aanspraak op de eilanden aanzienlijk op te voeren, en rekende daarbij op de steun van de Verenigde Staten. De Engelsen op hun beurt zagen zich in die periode enerzijds geconfronteerd met een economische malaise, waardoor de aanwezigheid van een oorlogsmachine in de Perzische Golf niet langer rendabel was. Anderzijds nam de drang naar onafhankelijkheid onder de bevolking van het protectoraat toe. Door beide factoren voelde Engeland zich noodgedwongen om in 1968 bekend te maken dat de Britse troepen zich in afzienbare tijd uit de regio zouden terugtrekken. Daarop eiste de Shah wederom de Iraanse soevereiniteit over de drie eilanden op. De Shah die dankzij Amerikaanse steun en petrodollars een modern en goed uitgerust leger had opgebouwd, richtte zich met de volgende dreigende woorden naar Engeland en de Arabieren: "De eilanden behoren tot de [Iraanse] natie en wij bezitten de Britse admiraliteitskaarten en andere documenten die dit bewijzen. Wij zullen hun zo nodig met geweld terugkrijgen." Iraanse troepen voegden de daad bij het woord door in november 1971 in een bliksemactie de drie eilanden tegen weinig weerstand bij Iran in te lijven. In Abu Musa kwam de vertegenwoordiger van de sheikh van Sharjah persoonlijk een Memorandum of Understanding ondertekenen met Iran, waarin overeengekomen werd dat het eiland tussen Iran en Sharjah zou worden opgedeeld, hetgeen ook daadwerkelijk gebeurde. De westerse wereld die de Shah beschouwde als politieagent van de regio, gericht tegen het rode communistische gevaar, en hem daarom volledig steunde, toonde geen serieuze weerstand tegen deze Iraanse militaire actie. Wel vreesden de Britten dat de kleine sheikhdommen niet in staat zouden zijn weerstand te bieden tegen grote regionale machten als Iran en Saudiarabië. Om die reden adviseerden zij hen zich onder de naam der Verenigde Arabische Emiraten te verenigen, hetgeen in 1971 geleid heeft tot de vereniging van de zeven kleine sheikhdommen, waaronder Sharjah en Ra’s al-Khaymah. Escalatie eilandenconflict na Islamitische Revolutie Dit militaire manoeuvre uitgevoerd door Mohammad Reza Shah bracht het conflict echter niet tot een einde en de onenigheden tussen Iran en de erfgenaam van het Britse protectoraat, de VAE, bleven bestaan. In 1992 escaleerde het conflict, nadat de Iraanse autoriteiten, die officieel de verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid en verdediging van Abu Musa, er door de VAE van werden beschuldigd de toegang tot dit eiland te weigeren aan buitenlandse werknemers van de VAE, die niet in het bezit waren van een Iraans visum. Daarnaast hebben de VAE geprotesteerd tegen de Iraanse langdurige ‘bezetting’ en militaire aanwezigheid op die eilanden en veroordeelden Teheran vanwege de bouw van ‘nederzettingen’ en de stroom van Iraanse ‘migranten’ naar de eilanden. Bovendien had Iran sinds de oorlog met Irak in de jaren tachtig, vooral tijdens het uitbreken van de zogenoemde tanker war, haar marine die in deze eilanden gestationeerd was uitgebreid. Zo kon Iran de transport van Iraakse olie via de straat van Hormoz beperken. In de jaren negentig veroordeelde de toenmalige president Rafsanjani de beschuldigingen van de VAE met dreigende woorden door te stellen dat wie de eilanden over wil nemen ‘een zee vol bloed moet passeren’. Het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft van haar kant herhaaldelijk verklaard dat de drie eilanden een integraal en onafscheidbaar deel van Iran vormen en dat Iran het als haar legitiem recht beschouwt om op die eilanden te bouwen en militaire manoeuvres te houden. Na protesten van Abu Dhabi tegen de Iraanse gevechtsoefeningen in de regio van de eilanden in 1998, veroordeelde Teheran deze protesten en verklaarde dat volgens Iran zulke manoeuvres juist bedoeld waren om meer veiligheid en stabiliteit in het gebied te verwezenlijken. De VAE, bewust van hun militaire onmacht tegenover Iran, poogden steeds meer Arabische staten achter zich te scharen om Teheran onder internationale druk te zetten. Ten tijde van de Islamitische Revolutie waren dat met name Saudiarabië en andere Arabische landen die vreesden dat de Iraanse Revolutie sympathie zou wekken onder hun eigen bevolking, hetgeen werd versterkt door de pogingen van Ayatollah Khomeini de revolutie te exporteren. Na de dood van Khomeini en het einde van de Iran-Irak oorlog in 1989 vond er echter een wezenlijke verandering in de buitenlandse politiek van Iran plaats. Het op ideologie gebaseerde beleid van Khomeini werd voorzichtig terzijde geschoven en maakte plaats voor een pragmatische realpolitik, die erop was gericht Iran uit het internationale, maar vooral regionale isolement te halen. Terwijl onder het presidentschap van de pragmaticus Rafsanjani al een behoedzame aanzet daartoe werd gegeven, is het vooral sedert het presidentschap van de semi-liberale Mohammad Khatami in 1997 dat aan het beleid van détente en realpolitik vorm en inhoud is gegeven. Het imago van Iran als een fundamentalistische en revolutionaire staat is daardoor binnen de regio geleidelijk aan gewijzigd in een relatief pragmatische en stabiele factor. Als gevolg daarvan begonnen een aantal Arabische landen toenadering tot Iran te zoeken. De betrekkingen tussen Iran en Saudiarabië zijn de laatste jaren zo intensief geworden dat er over en weer veelvuldige bezoeken op hoog niveau plaatsvinden, hetgeen onder meer heeft geleid tot diverse samenwerkingsovereenkomsten. Een ander voorbeeld van dit verzoeningsbeleid vormt de vriendschappelijke contacten tussen Kuwait en Iran, die het resultaat zijn van de neutrale positie die Iran heeft ingenomen tijdens de Iraakse bezetting van Kuwait. Dit werd positief ervaren door Kuwait, nadat het land plotseling vijand was geworden van Irak, terwijl het tijdens de Iran-Irak oorlog juist aan de zijde van Irak had gestaan. Deze wederzijdse toenaderingspolitiek maakte de VAE woedend, aangezien ze de steun van hun Arabische ‘broeders’ in de strijd om de eilanden juist hard nodig hebben. De minister van Buitenlandse Zaken van de VAE, Rashid Abdullah, veroordeelde de toenaderingen hevig en stelde dat de eilandenkwestie niet uitsluitend een probleem van de VAE, maar een Arabische aangelegenheid was, dat om die reden ook door de hele Arabische wereld, vooral de leden van de [Persian] Coorperation Council, opgelost diende te worden. Desondanks zijn sommige emiraten van de VAE, zoals Dubai en Abu Dhabi, belangrijke economische partners van Iran gebleven. Deze sheikhdommen hebben daardoor minder belang bij een eventueel conflict met Iran omdat de eilanden door andere emiraten, namelijk Sharjah en Ra’s al-Khaymah, opgeëist worden. De druk die door de VAE op de kwestie wordt gelegd heeft er echter voor gezorgd dat tijdens verschillende bijeenkomsten van Arabische landen, vooral bij [P]GCC-zittingen, Iran wordt veroordeeld van de bezetting van de drie eilanden. Teheran beschouwt dit als een komplot van westerse landen, met name de VS, onder meer bedoeld als afleidingsmanoeuvre van de gebeurtenissen in Israël en Palestina. Daarenboven trachten de VS het vroegere imago van Iran als een militant fundamentalistische staat onder de Arabische landen in stand te houden, opdat zij verzekerd zijn van hun wapenverkoop aan deze landen. Vastlopende onderhandelingen De VAE zijn van oordeel dat indien de onderhandelingen met Iran geen bevredigend resultaat opleveren, ze genoodzaakt zijn de kwestie voor te leggen aan het Internationale Gerechtshof voor een arbitrage. Teheran daarentegen keert zich tegen een dergelijke oplossing, aangezien zij het als een binnenlandse aangelegenheid beschouwt en het Internationale Gerechtshof niet bevoegd acht daarover een oordeel te vellen. Iran meent dat er sprake is van een misunderstanding tussen Teheran en Abu Dhabi en om dat misverstand uit de wereld te helpen is Iran onvoorwaardelijk bereid met de vertegenwoordigers van de VAE aan de onderhandelingstafel te zitten en slechts de eventuele meningsverschillen over de Memorandum of understanding omtrent Abu Musa te bespreken. Alhoewel de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken, Kamal Kharrazi, twee maal en Khatami’s vice-president, Abtahi, eenmaal de Emiraten hebben bezocht en hun partners in Tehran met Khatami en Kharrazi hebben gesproken, lijkt een oplossing in de nabije toekomst niet in zicht. Toen Khatami het Abu Dhabi kwalijk nam dat ze geen tegenbezoek aan Iran hadden gebracht, proclameerde de minister van Buitenlandse Zaken van de VAE in juni 1999 dat zolang Iran de eilanden als een onafscheidbaar deel van haar territorium beschouwt en die uitspraak herhaaldelijk openbaart, de onderhandelingen geen enkele zin hadden. Als gevolg daarvan hebben de VAE hun lobby binnen de Arabische wereld voortgezet, totdat ze 28 maart jl. er tijdens de Arabische top in Beiroet in zijn geslaagd de officiële steun van de lidstaten te krijgen. Aangezien tijdens deze zitting secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, aanwezig was, wordt het in de Arabische wereld als een diplomatieke overwinning beschouwd, die hun onmacht tegenover Israël moet relativeren. Hoewel Arabische landen veel meer belangen hebben in vriendschappelijke en vreedzame betrekkingen met Iran, zijn ze vaak gedwongen een positief respons te geven aan de eisen van hun Arabische bondgenoot, de VAE in zake de eilanden. In ieder geval is het de VAE tot nu toe gelukt om de onenigheid omtrent de soevereiniteit over de eilanden up-to-date, levend en open te houden. |
|