Dialoog met mijn geboorteland
Heb ik je niet gezegd: blijf op mijn warme aarde waar ik je uit de borst van mijn hemelhoge bergen en de slagader van mijn stromende rivieren heb gevoed? Waar mijn brandende vuurtempels je levenspad verlichtten? Waar ik de eeuwige boodschap van je voorouders in je oren fluisterde: goed praten, goed denken en goed doen? Waar de zon haar stralende gezicht nooit van je afwendde? Daar waar je met je blote voeten onder de schaduw van de lemen muren en dadelpalmen leerde lopen? Je liep op mij. Je viel op mij. Ik was je houvast, je vaste vertrouwde aarde.
Herinner je je nog toen je langs mijn pistache bomen, versierd met robijnrode bloesems liep, betoverd door hun geur, kleur en pracht? Weet je nog dat je 's nachts het liefst boven op het dak lag, kijkend naar de lichtshow van de rivaliserende sterren in mijn turquoise blauwe hemel? Herinner je je nog je dansende wandeltochten op de rug van mijn reusachtige bergen, langs diepe ravijnen en uitgestrekte woestijnen? Waar niets of niemand te vinden was om je te beoordelen of te veroordelen? Niemand die vroeg wie je was. Waar je vandaan kwam. Waar je naartoe ging.
Alleen hier, bij mij, kon je zorgeloos ronddwalen en moederziel alleen de weg kwijt raken of in mijn oeverloze horizon verdwijnen. Weet je nog die eeuwenoude ruïnes van je verborgen geschiedenis, de ingestorte koepelpaleizen langs de magische zijderoute? De geur van muskus en betoverende kruiden? Herinner je je de zoete smaak van mijn zonrijpe granaatappels, rood als de Shirazi wijn? Weet je nog dat je uit liefde voor mijn warme aarde op de grond knielde om me te kussen, de bakermat van je trotse verleden?
Mijn lief, waar ben je nou terecht gekomen? Waarom liet je me achter? Je verliet me voordat je me ontdekte, voordat je mijn raadsels kon oplossen. Hier is je thuis. Ontheemden komen nergens anders thuis. Ik heb je toch gezegd dat je uit heimwee krankzinnig wordt als je me zou verlaten, als je mijn landsgrenzen over gaat? Wie aan de verwondingen van heimwee lijdt, bederft stilzwijgend.
Je bent een stukje van mij. Kijk naar je bloed en vlees. Hier is de inheemse bron van je leven? Hier, aan de voet van het Alborz gebergte heb ik je in de wieg gelegd. Hier hoor te sterven. Kom terug! Wijk niet af van je voorbestemde lot. Hoogmoedigen zullen worden bestraft.
Kijk! Je bent nu plompverloren, beland in een koudbloedige polder, natte venen onder je voeten, nevel en regen boven je hoofd. Neergestreken in een avondlandje waar de zonnestralen in de grauw grijze wolkendeken gewurgd worden. Waar laaghartige duinen de hoogte van je horizon bepalen? Een gruwelijk land waar de woeste zeewind alles van de aardebodem losrukt. Daar is een tranendal van zielige ballingen, een glibberige baggerpool, griezelig bedreigd door troebelwater. Daar is alles zo nat en laag als een plaag, hier is het hoog en droog. Als je niet terugkomt, word je in het woelwater gedompeld, vernederd en gekneed als een modder Pers. Bevrijd je van die eeuwige vloek. Hecht je niet aan die roodharige heidenen, die norse noordelingen. Kom terug! Blijf niet doelloos rondhangen. Dood je liefde voor je huis niet. Hoe lang wil je de wonden van je heimwee likken. Waag dat eens. Laat dat helse leven los, die benauwde droom. Luister naar de raad van je wijze leermeester. Kom, kom terug naar het verblijf der gelukzaligen. Daar ben je moederziel alleen. De lage landen is de kwelling van je geest. Ik kan je maken. Heimwee breekt je. Geïmmigreerde hersenen lopen eindelijk vast.
Mijn verloren schaap! Lig niet dwars. Je bent genadeloos vermagerd. Je zakt in elkaar. Vergissen is menselijk. Berouw komt nooit te laat. Ik wacht op je. Ik koester geen wrok. Laat je niet in tweeën delen, tweedracht verstrooit. Hinken op twee gedachten maakt je dubbelhartig. Dan ben je geen vis, geen vlees. Kom terug! Wees niet ongehoorzaam. Diepgewortelde bomen moet je niet verplaatsen. Exodus is een duivelse uitvinding. Kijk naar je opkroppende gevoelens. Kijk naar je zinkende moed, je groeiende twijfels. Sta haastelijk op! Zing weer het liedje van je verborgen liefde. De begaanbaarste weg loopt langs je verlangens. Zinloos is je verblijf daar. Ongenode gasten zijn zelden welkom. Zalig is je geboorteland. Drink van mijn klare wijn. Verzwijg je afkomst niet meer. Neem afscheid van de bevroren poolster, volg de ster der Oosterse wijzen. Luister niet naar die valse profeten. Laat ze los, al die agrarische polderbewoners, die grove en botte boeren, dat luidruchtig volkje, die geestdodende calvinisten.
Nee, ik kom niet terug. Ik ben ontheemd geraakt omdat je de last van mijn leven niet meer wilde dragen. Omdat ik je kwade gezelschap niet meer kon verdragen. Omdat je trouwe vampier mijn levensader wilde leegzuigen. Ik walg van je geweld, je tirannie, je kwaadaardige liefde, je despotische vadergedrag. Vervolg me niet. Je zal me nooit meer kunnen vinden. Je zal me nooit meer kunnen doden. Ach, je aarde is een waar kerkhof, een lijkenhuis, bezaaid door lichamen van mijn boezemvrienden, van iedereen die me lief was. Nee, Ik kom nooit meer terug. Je woorden beroeren me niet. Ik heb daar niemand meer. Je was ooit mijn ouderlijke huis maar nu een sterfhuis zonder brood. Hier is overvloed van melk en honing. Hier voel ik me veilig. Op de effen grond van deze lage landen kun je moeilijk vallen. Jouw hooghartige bergen hebben diepe dalen. Op je gebergte heb je me de hoogtevrees aangeleerd. Hier ligt mijn toekomst. Wellicht laag, maar ik ben er dolgraag. Mijn verleden was een mislukking. Hier bouw ik een nieuw thuis, een klein hutje van hoop en leven. Ik bepaal zelf waar ik ben, wie ik ben. Ik ben een mens zonder wortels, geboren tijdens de zonverduistering, een spook zonder afkomst of herkomst.
Nee, je hoeft niet meer terug. Je scherpe tong is net een brandnetelblad, een waterval van toornige verwijten. Je behoort niet meer tot mij. Je bent een bastaard, een lafaard, een ontheemde zwerver, blijf weg van mijn heilige land. Je bent een ongewenst kind. Ik laat je achter in het klooster. Ik onterf je van alles wat ik je heb geschonken. Geef me mijn bloed en vlees terug, mijn geleende erfenis.
Ik ontvluchte jou zonder een identiteitsbagage, zonder een rugzak van herinneringen, zonder een beschermende kring van vrienden. Wat wil je me nog ontnemen, mijn manische angst, chronisch verdriet of mijn onsterfelijke zielenpijn? Nee, hier in dit kleine land van grote rivieren laat ik de wind mijn huis aanwijzen. Hier lig ik voor anker, zonder vlag, zonder naam. Van nergens afkomstig naar nergens reislustig. Hier is mijn huis, mijn bestemming. Ik zal mijn naargeestige verleden het zwijgen opleggen. Ik zal die doordringende stem in mijn hoofd de mond snoeren. Ik zal het raam naar de herinneringen dichttimmeren. Ik zal mijn oorsprong verzwijgen, mijn stamboom afhakken. In deze maakbare polder zal ik in anonimiteit mijn nieuwe identiteit smeden. Iets wat niet opvalt, geen vragen of nieuwsgierigheid oproept, niet geliefd, niet gehaat maar een onzichtbare waarneming. Bel niet aan! Hier woont een vluchteling. Breek mijn eenzaamheid niet. Mijn stem hoor je slechts in stilte.